Gone in a flash

Veel te lang had ik je uit mijn leven gebannen. Ik zou mijn weg wel alleen vinden, althans dat was mijn overtuiging. Door de sluiers heen reikte je naar mij, beschermde je mij als ik me op een duister pad begaf. Natuurlijk zag ik je wel, maar ik begreep nooit hoe ik je toe kon laten in mijn leven. Meer dan een glimp ving ik niet op. En dan sloten de sluiers zich weer. Mijn harnas leek te sterk voor jou liefde. Toch redde je me keer op keer.

De dag dat ik mij naakt in het koele water liet glijden herinner ik mij. De wolken pakten samen, waardoor het daglicht verdween. Ik speelde met de golven. Jaagde op het schuim, glinsterend in de laatste zonnestralen. De in leer gehulde demon aan de rand van het water negeerde ik. Wat had van hem te vrezen? Laat hem maar wachten, ik kon uren zwemmen als het moest. Nog eens dook ik onder. Uiteindelijk ging ik het water uit, misschien was het toch beter mijn krachten te sparen voor het geval de demon niet opgaf en ik hem moest bevechten. Snel schoot ik in mijn kleren die aan mijn natte huid plakten. De demon vertoonde zich niet. Zachtjes sloop ik weg van het meer en daar was jij op mijn pad. Je berispte me. Waarom was ik alleen gaan zwemmen in het verlaten meer op dit duistere tijdstip? Wist ik soms niet dat de elfen feest vierden een eind verder op en mij nooit te hulp hadden kunnen komen als de demon had toegeslagen? Bedremmeld knikte ik dat je gelijk had. In je vurige ogen, brandend van liefde voor mij, durfde ik niet te kijken. De demon was weg, zei je. Ik had geluk gehad. Jij had hem bevochten voor mij, maar dat vertelde alleen de woorden die niet gezegd werden. Soepel liep je aan mijn zijde. Begeleide je me naar de wereld van de levenden waar de sluiers ons scheidden.

Hopeloos verdwaald in een maan verlicht bos vond ik je terug. Weer was jij het die mij thuis bracht. Je was in de wind die met mijn haren speelde. In het blaadje dat naar mij zwaaide als ik de juiste afslag nam. Graag luisterde ik naar je stem in het lied van een vogel, vrolijk zingend in het ochtendlicht. Op de bekoorlijke klanken zweefde ik weg. Liet mij meevoeren in het feestgedruis. Danste tot diep in de nacht. Jou stem kon ik al lang niet meer horen, zo moe was ik. Nog altijd danste ik verder. Vergeten dat jij het was die ik graag zou ontmoeten. De demon vond mij. Prees mijn schoonheid, die slecht schijnt voor jou. Het bedwelmde wezen herkende het web van woorden dat ik spon om mij te beschermen tegen zijn charmes. Jij sprak met zijn stem. Probeerde mij te waarschuwen. “Let op wat je voelt!” Even zag ik je in zijn ogen. Toen verdween je weer. De demon trok mij in zijn dans, gracieus. Leidde mij naar een duistere hoek om mij te penetreren met zijn giftige lichaamssappen. Zachtjes protesteerde ik, maar hij luisterde niet. Verlamd van angst verdween ik naar het oord der vergetelheid.

In een omhelzing van de oude eik vond ik mij terug. Omringd door kleurige bloemen en fluitende vogeltjes. Jij was er natuurlijk. Glimlachend om mijn capriolen. Ineens besefte ik dat je er altijd was. Het enige wat ik hoef te doen is jou toelaten. Dat is veel veiliger dan een pantser van woordspelletjes dat verkruimelt in de grip van de demon. Als ik mij focus op jou afwezigheid, roep ik hen op met mijn kreten van pijn. Laat ik jou gewoon toe, dan sluit ik hen juist buiten. Je prees mij om mijn nieuwste creaties toen ik deze met je deelde. En nu kon ik wel in je  felle violetblauwe ogen kijken.