De bedrijvigheid is groot als ik het eetcafé kom binnenstappen. Er worden zo’n 100 gasten verwacht Dan mag het personeel ook nog mee eten. Tot de laatste categorie behoor ik, met vandaag als functie: KIP. Dit betekent dat ik overal inzetbaar ben. Afwassen, opdienen, bar draaien, maaltijden bereiden en keuken schoonmaken. Waarom daar de naam KIP voor in gebruik is, heb ik me al vaak afgevraagd. Mij het hoofd gebroken over waar deze afkorting voor zou kunnen staan. Tot nu toe ben ik niet verder gekomen dan: I=inzetbaar en P=persoon. Het zou evengoed iets anders kunnen betekenen.
Hoewel het druk gaat worden, verloopt het kookproces voorspoedig. Alles is onder controle. Veel is er voor mij als KIP dus niet te doen. Om 10 kilo bruine rijst te koken, mag ik een gasfles ontkoppelen. Ook dienen de granen gewassen te worden. Daarna loop ik met een vaatdoekje rond om hier en daar wat schoon te maken. Met een collega die aan de bar hangt, bespreek ik hoe je het effectiefst onopvallend niets doet. Als je in de tuin werkt, is een kruiwagen daarvoor heel geschikt. Vastberaden met het al dan niet gevulde voertuig ergens heenrijden en iedereen denkt dat je hard aan het werk bent. Je wordt meer geprezen om je bedrijvigheid dan de genen die stilstaan om na te denken over een goede oplossing voor het een of ander.
In de keuken is een kruiwagen wat minder geschikt. “Zorg gewoon dat je altijd iets in je handen hebt,” adviseert mijn collega. Waarschijnlijk heeft hij gelijk. De schone vaat voorzie ik van een plekje in de keuken. Daarna ga ik weer aan het schoonmaken. De rijst kookt inmiddels. “Loop je nu nog met dat gele doekje in je handen? Dat begint op te vallen,” plaagt mijn collega. “Nooit iets langer dan enkele minuten vasthouden.” “Het aanrecht was nog niet schoon,” breng ik ertegen in. “Dan ben je dus echt aan het werk,” meent mijn collega. “Dat is juist het tegenovergestelde van effectief niets doen.”
Dit gaat dus anders aangepakt mogen worden om die missie te volbrengen. Mijn oog valt op een aantal lege potjes. Heel geschikt om op de gastentafels te zetten, besluit ik. “Waar zijn die voor?” vraagt iemand, als ik met een uiterst serieuze uitdrukking op mijn gezicht en een dienblad vol potjes voorbij kom lopen. Ik haal mijn schouders op. “Daar komen we vanzelf achter.” Ons publiek is creatief genoeg om iets met die potjes te verzinnen. Altijd interessant hoe zo iets zich ontwikkelt. Een van mijn collega’s merkt op dat ze geschikt zijn om zaad in te verzamelen. Enthousiast knik ik. We houden allebei van tuinieren. Daar komt al iemand aanzetten met een zakje Alfalfazaad. De rijst is inmiddels ver genoeg gaar om in dekens te wikkelen, zodat hij voorlopig goed warm blijft.
Terwijl ik de snijmachine schoonmaak, informeer ik bij de chef-kok waar KIP eigenlijk voor staat. Het blijkt helemaal geen afkorting te zijn. “Dat komt van ‘kiep’, verkort van ‘vliegende kiep’.” Niets is wat het lijkt, zo blijkt maar weer.