Of ik misschien gelijk ‘s middags al tijd heb, wil de tandartsassistente weten. De kruidenmengsels die ik deze dag ga maken, kan ik inderdaad ook wel bij mijn zusje maken die vlak bij de tandarts woont. Als er dan toch een kies uit moet, is dat ’t beste zo snel mogelijk gebeurd. Ik stem in met een afspraak.
Voor de 2de keer die dag lig ik in de tandartsstoel. “Vind je het spannend?” vraagt de assistente. Geen flauw idee. Tandartsangst heb ik nooit gehad. Als ik er eens echt mijn mond van vol heb, bijt ik ze gewoon in de vingers. De assistente informeert of ik allergisch ben en vrij van ziekten die de operatie in de weg zouden kunnen staan. Zo ver ik weet ben ik helemaal gezond. “Ik ga je zo verdoven,” deelt ze mee. Oh ja, verdovingsvloeistof, daar wil ik nog wel eens raar op reageren. Ik vraag of een verdoving echt nodig is. De zenuw van deze kies is al lang geleden weggerot. Een proces wat ik mij nog goed herinner. Het bracht me met een sepsis naar de intensive care in een Iers ziekenhuis. Ze kijkt verbaast op van mijn vraag. Blijkbaar is de laatste eeuwen hier niemand meer op het idee gekomen een kies onverdoofd te trekken. Ik krijg drie spuiten.
Als na een tijdje de tandarts binnenkomt, zit ik versuft voor mij uit te staren. Dapper beweer ik dat alles goed gaat. Ze begint te wrikken in mijn mond. Ik begrijp dat een verdoving inderdaad geen luxe is. De operatie verloopt voorspoedig. Daarna krijg ik een heel verhaal te horen, waarschijnlijk over hoe ik de genezing bevorder. ’t Gaat volledig langs mij heen, stoned als ik ben van de verdoving.
Dan zit ik op mijn fiets, op weg naar huis. Dat is een uurtje ongeveer. Onderweg kom ik de vreemdste wezens tegen. De zon is onder aan het gaan. Wat kleurt de lucht toch mooi bij het stoplicht. Als de scharkeringen niet meer matchen met de paarse draken, realiseer ik me dat ik door mag rijden. Hé, wat doen die rare mannetjes met dik rechtopstaand haar langs de weg? Oh het zijn knotwilgen. Daar is het dorp al. Ik besluit buitenom te rijden. Alles wat sneller beweegt dan ik desoriënteert mij en hier zijn net iets minder auto’s. Ik vraag me af of ik op een vampier lijk; pupillen groot, doodsbleek en bloed dat over mijn lippen stroomt. De gedachte fleurt me op. Misschien kan ik straks wat gaan rondspoken.
Thuis vertelt mijn spiegelbeeld dat vampiers er over het algemeen iets florissanter uitzien. Daar heb je mijn bed. Ik besluit er in te kruipen voor ik op andere gedachten kom. Tot iets anders dan liggen ben ik eigenlijk toch niet in staat.
De volgende morgen is het gat in mijn mond perfect genezen. Ik voel me nog steeds wat verdwaast. Gelukkig ligt er een stuk grond op mij te wachten dat omgespit mag worden. De perfecte remedie om het laatste beetje verdovingsvloeistof uit mijn lichaam te werken.