16 augustus, 2010
Zo lang ik mij kan herinneren heb ik wel ergens een stukje tuin gehad. Of nu ja, soms niet meer dan een plant op de vensterbank. Het was ook nooit echt precies mijn tuin. Mijn groene vingers heb ik nooit in toom hoeven houden. Zou ook niet weten hoe. Ze beginnen ieder voorjaar gewoon zaadjes in de grond te stoppen en dat soort zaken, net waar ik dan ben.
Als peuter van 3 huppelde ik achter mijn vader aan die met soortgelijke activiteiten in de weer was. Ik wilde daar natuurlijk het fijne van weten en kreeg het verhaal te horen over hoe uit zo een klein zaadje een prachtige plant groeit, kennis die mij enorm aan het denken zette. Al gauw kwam ik met de vraag of mijn vader een zaadje in de buik van mijn moeder wilde stoppen, daar was immers mijn zusje in gegroeid en ik wilde nog wel een broertje of zusje erbij. Aldus geschiedde. Ik op mijn beurt begon met een klein veldje radijsjes.
Later had ik een eigen tuintje onder de bessenstruiken. Daarbij mocht ik ook de bessen luisvrij houden. Topjes eruit plukken als die zich om hun ongewenste gasten heen kromden. Ik had vaak best een leuke oogst. Een jaar was het tijd voor experiment. Wat zou er met het tuintje gebeuren als mijn kleine kinderhandjes zich nergens mee bemoeiden? Chaos vol wit uitgeslagen Herderstasje als resultaat. Het volgende jaar maar weer trouw aan het werk dus.
Ook toen ik op kamers ging om te studeren, jawel biologie, trof ik huisbazen en hospita’s die het wel prima vonden als ik de tuin onder mijn hoede nam. Dat ik op een klein stukje mijn eigen kruiden plantte, snijbiet en wat boontjes, namen ze graag voor lief. Ik op mijn beurt maaide het gras, al vind ik dat een totaal onzinnige bezigheid. Ongemaaid gras is veel spannender.
Eens heb ik met een paar medestudenten een tuin gekraakt. Een duidelijk verlaten volkstuintje wat we Beltane doopten, naar een natuurfeest uit oude tijden. Achter de seringen maakten wij de grond klaar en plantten daar allerlei lekkers. Geheime missies met schoffels, rieken en zakken zaad.
Soms ook had ik een enorme tuin tot mijn beschikking, met fruit- en notenbomen. Een oase van kruiden. Je kon er uren rondzwerven en steeds nieuwe dingen ontdekken. Hé, stond daar geen aardpeer? Waren dat werkelijk wilde frambozen?
Weer een ander jaar was het slechts een balkon. Wat me er echter niet van weerhield van alles in bakken te planten. De kruiden gingen goed, maar de pompoen, waarvan ik me had voorgesteld dat die over alle daken zou gaan uitgroeien en iedereen in de buurt reuzengrote pompoenen op zolder zou bezorgen, heeft slechts één prachtige bloem voortgebracht.
Altijd weer die verwondering als het spul begint te groeien. Dan de eerste oogst, die heerlijk volle smaak van dat wat vers van het land komt. Ik kan het mijn handen dan ook moeilijk kwalijk nemen dat ze zich zo aangetrokken voelen tot de goedgeefse grond.